Algemeen
De rivierkreeft komt voor in de zoete wateren van rivieren, sloten, beekjes en plassen. Hij behoort tot de stam van de geleedpotigen en orde van de tienpotigen. De rivierkreeften die in het Nederlandse zoetwater kunnen voorkomen zijn onder te verdelen in twee families, de Astacidae en de Cambaridae. Van de derde familie, de Parastacidae, komen in Nederland geen soorten voor. De rivierkreeft die in de polders van het Groene Hart het meest voorkomt is de Rode Amerkaanse rivierkreeft (Procambarus Clarkii). Deze kreeft valt onder de familie van de Cambaridae en vindt zijn oorsprong in Noord Amerika. In de jaren 70 van de vorige eeuw is deze rivierkreeft door Spanje in Europa geïntroduceerd. In 1985 is deze soort voor het eerst in Nederland gesignaleerd. Kenmerkend is de wijnrode kleur en het voorkomen van stekels op rugschild en schaarpoten. Zoals alle andere soorten is de Rode Amerikaanse rivierkreeft een roofdier en gaat voornamelijk ’s nachts op zoek naar voedsel. Overdag houdt hij zich schuil onder stenen, takken en vegetatie of in zelf gegraven holen. Ook tijdens perioden van droogte of vorst kunnen ze zich in deze holen soms weken schuil houden. De kreeft vormt voedsel voor roofvissen als de paling, baars en snoek. Zelf heeft de rivierkreeft een zeer gevarieerd menu van kikkers, insectenlarven, kleine vissen, slakken, wormen, dood materiaal en planten. Andere soorten die ik regelmatig tegen kom zijn de Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft (Orconectus Limosus) en de Gestreepte Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus acutus). Beide uit de familie van de Cambaridae.
Uiterlijke kenmerken
De kop bezit 4 paar antennen, 2 grote en 2 kleine. Op deze antennen bevinden zich zintuigen waarmee de kreeft kan voelen en proeven. Van de 5 looppoten is de voorste poot vergroeid tot een schaar, en dient voor de verdediging en verscheuren van voedsel. Met de overige 4 poten, waarvan aan 2 pootjes een klein schaartje zit, brengt hij voedsel naar de mond. De mond bezit een kaak waarmee het voedsel klein gemaakt kan worden. Alle gelede delen van de rivierkreeft zijn versmolten met het kop-borststuk. Het schild of carpax is hard door kalk en beschermt het kop-borststuk. Het achterlijf, het abdomen, van de rivierkreeft is gesegmenteerd, met aan elk segment aan iedere kant een aanhangsel bevestigt. De staart van de kreeft is voorzien van een waaier van 5 aanhangsels, de staartplaat. Hiermee kan hij zwemmen en sturen. Door zijn staart naar onderen te slaan, schiet hij naar achteren weg. Onder het achterlijf bevinden zich de zwempoten.
Voortplanting
De paring vindt plaats in het late najaar. Het mannetje draait met zijn scharen het vrouwtje op haar rug en deponeert het kleverige sperma op het achterlijf van het vrouwtje. Bij het mannetje is het aanhangsel van het eerste segment voorzien van groeven. Deze groeven worden gebruikt om het sperma naar het vrouwtje te transporteren. Vervolgens kan het nog enkele weken tot maanden duren (mei – juni) voordat het vrouwtje haar eitjes gaat leggen. Afhankelijk van de omstandigheden en de soort legt ze ongeveer 100 tot 300 eitjes op het moment dat voor haar geschikt is. De eitjes draagt ze dan mee onder haar achterlijf totdat ze enkele weken (juli) later uitkomen. De uitgekomen jongen lijken niet op larven, maar zijn miniatuurtjes van hun ouders.
Tijdens de eerste levensperiode houden de jonge kreeftjes zich nog vast aan de poten van het vrouwtje. Terwijl ze zich vasthouden, zullen ze zo’n 2 tot 3 keer vervellen voordat ze het vrouwtje verlaten.
Vervellen
Het vervellen is een bijzondere gebeurtenis. De in de oude panter aanwezige kalkzouten worden in het bloed opgenomen en opgeslagen in de maag. Het oude pantser verweekt, barst open en de kreeft kan zijn oude pantser verlaten. Na het verschalen wordt een grote hoeveelheid water opgenomen waardoor het lichaamsvolume toeneemt. De kalkzouten die eerder in de maag zijn opgeslagen worden nu weer gebruikt voor de bouw van het nieuwe pantser. Het verschalen duurt een paar uur, maar het uitharden ervan kan enkele dagen in beslag nemen. Tijdens die periode is de rivierkreeft erg kwetsbaar en zijn goede schuilplaatsen de enige bescherming die ze hebben.
Rivierkreeften hebben de mogelijkheid om verloren lichaamsdelen weer te regenereren. Het regenereren kan alleen tijdens het vervellen plaatsvinden. De nieuwe lichaamsdelen krijgen echter niet meer die kwaliteit die ze voorheen hadden. Vooral in het eerste levensjaar groeien de kreeftjes relatief snel en zullen daarom ook zo’n 7 tot 8 keer gaan vervellen. Daarna gaat het langzamer, want de vrouwtjes vervellen dan nog maar 1 keer per jaar en de mannetjes 2 keer.
Wetgeving
De in het binnenwater levende uitheemse kreeften worden aangemerkt als “vis” in de zin van de Visserijwet 1963. Deze soorten vallen niet onder de bescherming van de Wet Natuurbescherming. Het is echter niet zomaar toegestaan om zelf rivierkreeften te vangen met korven, fuiken, netten, of andere vistuigen. Hieronder is aangegeven waaraan moet worden voldaan om op deze dieren te mogen vissen.
Bij het gebruiken van korven, fuiken, netten of andere vangmiddelen op het binnenwater is juridisch gezien sprake van “vissen”. Artikel 1, lid 3 van de Visserijwet 1963 definieert vissen namelijk als “het te water brengen, te water hebben, lichten of ophalen van vistuigen”. Omdat er sprake is van vissen, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de visser moet zelf de visrechthebbende zijn (eigenaar of huurder van het visrecht) of schriftelijk toestemming hebben van de visrechthebbende voor het vissen op kreeften en krabben. De eisen waaraan deze toestemming moet voldoen staan in artikel 23 van de Visserijwet 1963;
- voor zover de toestemming betrekking heeft op het vissen met beroepsvistuigen (alle andere vis- en vangtuigen dan de hengel of peur) moet de toestemming zijn goedgekeurd door de Kamer voor de Binnenvisserij;
- voor het mogen gebruiken van beroepsvistuigen geldt dat de visser beroepsvisser moet zijn. Dat is het geval als iemand beschikt over 250 hectare visrecht en met de visserij op dat water minimaal € 8.500,= bruto per jaar verdient en de staatssecretaris een verklaring heeft afgegeven dat betrokkene voldoet aan deze voorwaarden.
EU-verordening invasieve exoten
Sinds 1 januari 2015 is in de Europese Unie EU-verordening 1143/2014 van kracht. Deze verordening heeft als doel de introductie, verspreiding en impact van invasieve exoten in Europa te beperken. Centraal in de verordening staat een lijst van soorten waarvan de negatieve effecten zodanig zijn dat gezamenlijk optreden op het niveau van de Unie gewenst is. Deze zogenaamde Unielijst is 3 augustus 2016 van kracht geworden.
Vrijstelling bevissing Chinese wolhandkrab en uitheemse rivierkreeften
De Chinese wolhandkrab en uitheemse rivierkreeften zijn in Nederland wijdverspreid en het is niet mogelijk om de soorten op een kosteneffectieve wijze uit te roeien. Voor dergelijke soorten biedt EU-verordening 1143/2014 de mogelijkheid om onder meer bevissing in te zetten als bestrijdingsmaatregelen, mits deze activiteiten plaatsvinden in het kader van een nationaal beheersprogramma. Artikel 3.30 van de Regeling natuurbescherming geeft hieraan invulling door voor bevissing in binnenwateren en kustwateren vrijstelling te geven van het verbod op het houden, vervoeren, in de handel brengen en gebruiken of uitwisselen van deze soorten. In samenhang met de bevissing wordt de vrijstelling ook verleend voor de daaropvolgende opslag, de daaropvolgende handel, het daaropvolgende transport, het daaropvolgende houden, gebruiken of vernietigen van de opgeviste dieren, en alle onmiddellijk daarmee samenhangende handelingen.
Aan de vrijstelling zijn wel voorwaarden en beperkingen verbonden om verdere verspreiding van de Unielijstsoorten te voorkomen. Zie voor meer informatie de nota van toelichting van de vrijstellingsregeling zoals deze op 8 juli 2016 van kracht is geworden en nadien is opgenomen is in de Regeling natuurbescherming.